38. ook vergoten zij onschuldig bloed,het bloed van hun zonen en dochters,die zij offerden aan de afgoden van Kanaän,zodat het land door bloedschuld werd ontwijd.
39. Zij verontreinigden zich door hun werken,pleegden overspel door hun daden.
40. Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen zijn volk,en Hij gruwde van zijn erfdeel;
41. Hij gaf hen in de macht der volken,zodat hun haters over hen heersten;
42. hun vijanden verdrukten hen,zodat zij zich kromden onder hun macht.
43. Vele malen redde Hij hen,maar zij waren weerspannig in hun voornemen,zodat zij wegzonken in hun ongerechtigheid.
44. Maar, als Hij hun benauwdheid zag,wanneer Hij hun gejammer hoorde,
45. dan gedacht Hij te hunnen gunste aan zijn verbond,en had deernis naar zijn grote goedertierenheid.
46. Dan deed Hij hen barmhartigheid vindenbij allen die hen als gevangenen hadden weggevoerd.
47. Verlos ons, Here, onze God,verzamel ons weder uit de volken,opdat wij uw heilige naam loven,ons beroemen in uw lof.
48. Geloofd zij de Here, de God Israëls,van eeuwigheid en tot eeuwigheid,en al het volk zegge: Amen. Halleluja!