12. Toen geloofden zij zijn woorden,zij zongen zijn lof.
13. Doch spoedig vergaten zij zijn dadenen wachtten niet op zijn raad;
14. zij werden met lust bevangen in de woestijnen verzochten God in de wildernis.
15. Hij gaf hun wat zij begeerden,maar henzelf deed Hij wegteren.
16. Zij waren afgunstig op Mozes in de legerplaats,op Aäron, de heilige des Heren.
17. De aarde opende zich en verslond Datan,zij bedekte de bende van Abiram.
18. Een vuur ontbrandde onder hun bende,een vlam verteerde de goddelozen.
19. Zij maakten een kalf bij Horeben bogen zich neer voor een gegoten beeld;
20. zij verruilden hun Eertegen het beeld van een rund dat gras eet.
21. Zij vergaten God, hun Verlosser,die grote dingen in Egypte gedaan had,
22. wonderen in het land van Cham,geduchte daden bij de Schelfzee.
23. Toen zeide Hij, dat Hij hen zou verdelgen –indien Mozes, zijn uitverkorene,niet vóór Hem in de bres had gestaanom zijn grimmigheid af te wenden,zodat Hij hen niet verdierf.
24. Zij versmaadden het kostelijke land,zij geloofden zijn woord niet;
25. zij morden in hun tenten,zij luisterden niet naar de stem des Heren.