5. Wie het gebod in acht neemt, zal geen kwaad ondervinden, en het hart des wijzen kent tijd en wijze.
6. Want elk ding heeft zijn tijd en zijn wijze; immers het kwaad des mensen drukt zwaar op hem.
7. Niemand toch weet wat er geschieden zal, want wie zal hem te kennen geven, hoe het gaan zal?