16. En het getal der legerscharen van de ruiterij was tweemaal tienduizend tienduizendtallen; ik hoorde hun aantal.
17. En aldus zag ik in dit gezicht de paarden en hen, die erop gezeten waren: zij hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel.
18. Door deze drie plagen werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur en de rook en de zwavel, die uit hun bek kwamen.
19. Want de macht der paarden ligt in hun bek en in hun staarten. Want hun staarten zijn als slangen, met koppen, en daarmede brengen zij schade toe.