18. de bron, die de vorsten groeven, die edelen des volks boorden met hun scepter, met hun staven.En van de woestijn ging het naar Mattana.
19. En van Mattana naar Nachaliël; en van Nachaliël naar Bamot,
20. en van Bamot naar het dal, dat in het veld van Moab is, bij de top van de Pisga, die uitziet over de Wildernis.
21. Israël nu zond boden tot Sichon, de koning der Amorieten, met het verzoek:
22. Laat mij door uw land trekken; wij zullen niet afbuigen door akkers en wijngaarden, wij zullen geen welwater drinken, de koninklijke weg zullen wij gaan, totdat wij uw gebied doorgetrokken zijn.
23. Doch Sichon stond Israël niet toe door zijn gebied te trekken, maar verzamelde zijn gehele krijgsmacht en trok Israël tegemoet de woestijn in, en gekomen bij Jahas, streed hij tegen Israël.
24. Maar Israël sloeg hem met de scherpte des zwaards en nam zijn land in bezit van de Arnon af tot de Jabbok, tot aan de Ammonieten toe, want de grens der Ammonieten was sterk.
25. En Israël nam al die steden in en ging wonen in alle steden der Amorieten, in Chesbon en al haar onderhorige plaatsen.
26. Want Chesbon was de stad van Sichon, de koning der Amorieten; deze had tegen de vorige koning van Moab gestreden en diens gehele land aan zijn macht ontrukt, tot de Arnon toe.
27. Daarom zeggen de spreukendichters:Komt te Chesbon, gebouwd en versterkt worde Sichons stad!
28. Want vuur ging er uit van Chesbon, een vlam uit Sichons stad; het verteerde Ar-Moab, de heerseres over de hoogten van de Arnon.
29. Wee u, Moab; verloren zijt gij, volk van Kemos!Hij maakte zijn zonen vluchtelingen, zijn dochters gevangenen van Sichon, de koning der Amorieten.