14. van Gad Eljasaf, de zoon van Reüel;
15. van Naftali Achira, de zoon van Enan.
16. Dit zijn degenen die uit de vergadering moeten worden opgeroepen, vorsten van de stammen hunner vaderen; hoofden van Israëls geslachten zijn zij.
17. Toen namen Mozes en Aäron deze met name aangewezen mannen,