6. en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven:Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u,en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot.
7. Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken.
8. Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid,
9. en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt.
10. Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.
11. Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem.
12. Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea.
13. En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali,
14. opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zeide:
15. Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: