Matteüs 26:7-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. kwam een vrouw tot Hem met een albasten kruik vol kostbare mirre en goot die uit over zijn hoofd, terwijl Hij aanlag.

8. Toen de discipelen dit zagen, waren zij verontwaardigd en zeiden: Waartoe die verkwisting?

9. Want deze (mirre) had duur verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden.

10. Maar Jezus merkte het op en zeide tot hen: Waarom valt gij deze vrouw lastig? Want zij heeft een goede daad aan Mij verricht.

11. De armen hebt gij immers altijd bij u, maar Mij hebt gij niet altijd.

12. Want toen zij deze mirre over mijn lichaam uitgoot, heeft zij dat gedaan om mijn begrafenis voor te bereiden.

13. Voorwaar, Ik zeg u, overal waar dit evangelie verkondigd zal worden in de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij gedaan heeft.

14. Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters,

15. en hij zeide: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem u overleveren.

16. En zij stelden hem dertig zilverlingen ter hand. En van toen af zocht hij een goede gelegenheid om Hem over te leveren.

Matteüs 26