Matteüs 22:8-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard.

9. Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft, tot de bruiloft.

10. En die slaven gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen.

11. Toen de koning binnentrad om hen, die aanlagen, te overzien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad.

12. En hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde.

13. Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.

14. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

15. Toen gingen de Farizeeën heen en beraadslaagden, hoe zij Hem in een strikvraag konden vangen.

16. En zij zonden tot Hem hun leerlingen, met de Herodianen, die zeiden: Meester, wij weten, dat Gij waarachtig zijt en de weg Gods in waarheid leert en dat Gij U aan niemand stoort; want Gij ziet de mensen niet naar de ogen.

17. Zeg ons dan, wat dunkt U? Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?

18. Doch Jezus doorzag hun valsheid en zeide: Wat verzoekt gij Mij, huichelaars?

19. Toont Mij het geldstuk voor de belasting. Zij brachten Hem een schelling.

20. En Hij zeide tot hen: Wiens beeldenaar en opschrift is dit?

21. Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.

22. Toen zij dit hoorden, verwonderden zij zich en zij lieten Hem verder ongemoeid en gingen weg.

23. Op die dag kwamen enige Sadduceeën tot Hem, die beweren, dat er geen opstanding is, en zij ondervroegen Hem,

24. en zij zeiden: Meester, Mozes heeft gezegd, indien iemand sterft zonder kinderen, zal zijn broeder diens vrouw trouwen en voor zijn broeder nakomelingschap verwekken.

25. Nu waren er bij ons zeven broeders. En de eerste huwde en stierf daarop, en daar hij geen nakomelingschap had, liet hij zijn vrouw na aan zijn broeder.

26. Eveneens de tweede en de derde tot de zevende toe.

27. Het laatst van allen stierf de vrouw.

Matteüs 22