33. Hij is niet een God van doden, maar van levenden. En de scharen, die dat hoorden, stonden versteld over zijn leer.
34. Toen de Farizeeën gehoord hadden, dat Hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen zij bijeen,
35. en één van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem te verzoeken:
36. Meester, wat is het grote gebod in de wet?
37. Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.
38. Dit is het grote en eerste gebod.
39. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.