44. [En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.]
45. En toen de overpriesters en de Farizeeën zijn gelijkenissen hadden gehoord, begrepen zij, dat Hij hen bedoelde.
46. En hoewel zij Hem trachtten te grijpen, vreesden zij de scharen, daar die Hem voor een profeet hielden.