Matteüs 20:24-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

24. En toen de tien dit hoorden, namen zij het de beide broeders kwalijk.

25. Doch Jezus riep hen tot Zich en zeide: Gij weet, dat de regeerders der volken heerschappij over hen voeren en de rijksgroten oefenen macht over hen.

26. Zo is het onder u niet. Maar wie onder u groot wil worden, zal uw dienaar zijn,

27. en wie onder u de eerste wil zijn, zal uw slaaf zijn;

28. gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.

29. En toen zij uit Jericho gingen, volgde Hem een grote schare.

30. En zie, twee blinden, die aan de weg zaten, riepen, toen zij hoorden, dat Jezus voorbijging, zeggende: Here, heb medelijden met ons, Zoon van David!

31. En de schare bestrafte hen, dat zij zwijgen zouden. Maar zij riepen te meer, zeggende: Here, heb medelijden met ons, Zoon van David!

32. En Jezus stond stil, riep hen en zeide: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal?

33. Zij zeiden tot Hem: Here, dat onze ogen geopend worden.

34. Jezus werd met ontferming bewogen en raakte hun ogen aan, en terstond werden zij ziende en zij volgden Hem.

Matteüs 20