Matteüs 10:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En Hij riep zijn twaalf discipelen tot Zich en gaf hun macht over onreine geesten om die uit te drijven en om alle ziekte en alle kwaal te genezen.

2. En dit zijn de namen van de twaalf apostelen: vooreerst Simon, genaamd Petrus, en Andreas, zijn broeder; en Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder;

3. Filippus en Bartolomeüs; Tomas en Matteüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeüs en Taddeüs;

4. Simon de Zeloot en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.

5. Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen;

6. begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls.

7. Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.

8. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.

9. Voorziet u niet van goud of zilver of koper in uw gordels,

10. van geen reiszak voor onderweg, geen twee hemden, geen sandalen, geen staf, want de arbeider is zijn voedsel waard.

11. Welke stad of welk dorp gij ook binnenkomt, onderzoekt wie het daarin waard is, en blijft daar tot uw vertrek.

12. Als gij het huis binnentreedt, geeft het de vredegroet;

Matteüs 10