7. En een ander deel viel in de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het en het gaf geen vrucht.
8. En het overige viel in goede aarde en opkomende en uitstoelende gaf het vrucht, en het droeg tot dertig-, zestig- en honderdvoud toe.
9. En Hij zeide: Wie oren heeft om te horen, die hore.
10. En toen Hij (met hen) alleen was, vroegen zij die in zijn omgeving waren met de twaalven, Hem naar de gelijkenissen.