45. En hij kwam en trad terstond op Hem toe en zeide: Rabbi, en kuste Hem.
46. En zij sloegen de handen aan Hem en grepen Hem.
47. Een van de omstanders trok zijn zwaard en hij trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af.
48. En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Als tegen een rover zijt gij uitgetrokken met zwaarden en stokken, om Mij gevangen te nemen?
49. Dagelijks was Ik bij u, lerende in de tempel, maar gij hebt Mij niet gegrepen; doch de Schriften moeten in vervulling gaan.
50. En zij lieten Hem alleen en vluchtten allen.
51. En een jonge man, die een laken om het naakte lichaam geslagen had, liep mede, Hem achterna, en zij grepen hem.