28. Leert dan van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is.
29. Zo moet gij ook, wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het nabij is, voor de deur.
30. Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt.
31. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan.
32. Maar van die dag of van die ure weet niemand, ook de engelen in de hemel niet, ook de Zoon niet, alleen de Vader.
33. Ziet toe, blijft waakzaam. Want gij weet niet, wanneer het de tijd is.
34. Gelijk een mens, die buitenslands ging, zijn huis overliet en aan zijn slaven volmacht gaf, aan ieder zijn werk, en de deurwachter opdroeg te waken.
35. Waakt dan, want gij weet niet, wanneer de heer des huizes komen zal, laat in de avond of te middernacht, bij het hanegekraai of des morgens vroeg,
36. opdat hij niet, als hij plotseling komt, u slapende vinde.
37. Wat Ik u zeg, zeg Ik allen: Waakt!