5. En hij zond een andere en die doodden zij, en nog vele anderen, die zij òf sloegen òf doodden.
6. Toen had hij nog één over, zijn geliefde zoon. En ten laatste zond hij deze tot hen, zeggende: Mijn zoon zullen zij ontzien.
7. Maar die pachters zeiden tot elkander: Dit is de erfgenaam; komt, laten wij hem doden en de erfenis zal aan ons komen.
8. En zij grepen en doodden hem en wierpen hem buiten de wijngaard.
9. Wat zal de heer van de wijngaard doen? Hij zal komen en de pachters ombrengen en de wijngaard aan anderen geven.
10. Hebt gij ook dit schriftwoord niet gelezen:De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden,deze is tot een hoeksteen geworden;
11. van de Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen.
12. En zij trachtten Hem te grijpen, maar zij vreesden de schare; want zij begrepen, dat Hij met het oog op hen die gelijkenis gesproken had. En zij lieten Hem verder ongemoeid en gingen weg.
13. En zij zonden tot Hem enige van de Farizeeën en van de Herodianen om Hem in een strikvraag te vangen.