11. van de Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen.
12. En zij trachtten Hem te grijpen, maar zij vreesden de schare; want zij begrepen, dat Hij met het oog op hen die gelijkenis gesproken had. En zij lieten Hem verder ongemoeid en gingen weg.
13. En zij zonden tot Hem enige van de Farizeeën en van de Herodianen om Hem in een strikvraag te vangen.
14. En zij kwamen en zeiden tot Hem: Meester, wij weten, dat Gij waarachtig zijt en dat Gij U aan niemand stoort; want Gij ziet de mensen niet naar de ogen, maar Gij leert de weg Gods in waarheid. Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet? Zullen wij betalen of niet betalen?
15. Maar Hij, wetende, dat zij huichelden, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij? Brengt Mij een schelling, en laat Ik die zien.
16. En zij brachten er een. En Hij zeide tot hen: Wiens beeldenaar en opschrift is dit? Zij zeiden tot Hem: Van de keizer.
17. Jezus zeide tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. En zij verwonderden zich zeer over Hem.