Leviticus 9:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Op de achtste dag riep Mozes Aäron, diens zonen en de oudsten van Israël en zeide tot Aäron:

2. Neem u een kalf, een jong rund, ten zondoffer, en een ram ten brandoffer, beide gaaf, en breng ze voor het aangezicht des Heren.

3. En tot de Israëlieten zult gij spreken: Neemt een geitebok ten zondoffer, en ten brandoffer een kalf en een schaap, elk één jaar oud, en gaaf.

4. Daarbij een rund en een ram ten vredeoffer om ze voor het aangezicht des Heren te offeren, benevens een spijsoffer, met olie aangemaakt, want heden zal u de Here verschijnen.

5. Toen brachten zij hetgeen Mozes geboden had naar de tent der samenkomst, en de gehele vergadering naderde en stond voor het aangezicht des Heren.

6. En Mozes zeide: Dit is het, wat de Here u geboden heeft te doen, opdat de heerlijkheid des Heren u verschijne.

7. Toen zeide Mozes tot Aäron: Nader tot het altaar en bereid uw zondoffer en uw brandoffer en doe verzoening voor u en voor het volk; bereid daarna de offergave des volks en doe voor hen verzoening, zoals de Here geboden heeft.

8. Toen naderde Aäron tot het altaar en slachtte het kalf dat voor hem ten zondoffer bestemd was.

Leviticus 9