28. Niets echter van hetgeen iemand de Here door de ban wijdt, uit al wat hij bezit, van mens of vee, of zijn grondbezit, zal verkocht worden of gelost: alles wat onder de ban ligt, dat is allerheiligst voor de Here.
29. Niets, dat met de ban geslagen is, dat door de ban getroffen is onder de mensen, kan losgekocht worden; het zal zeker ter dood gebracht worden.
30. Ook is alle tiende van het land, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, van de Here; het is de Here heilig.
31. Maar indien iemand toch van zijn tiende zal willen lossen, dan zal hij het vijfde deel daarvan erbij voegen.
32. En alle tienden van runderen of kleinvee, al wat onder de staf doorgaat, het tiende daarvan zal de Here heilig zijn.
33. Men zal niet onderzoeken, of het goed of slecht is, en men zal het niet verruilen; indien men het toch verruilt, dan zal dit zowel als het verruilde de Here heilig zijn; het zal niet gelost worden.