19. En het land zal zijn vrucht geven, zodat gij tot verzadiging eet en daarin veilig woont.
20. Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen –
21. dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren.
22. In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten.