Leviticus 14:35-46 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

35. dan zal hij, van wie dat huis is, het de priester komen meedelen en zeggen: bij mij aan huis vertoont zich iets als de plaag.

36. Dan zal de priester gebieden het huis te ontruimen, voordat de priester komt om de plaag te bezien, opdat niet alles wat in het huis is, onrein zij; daarna zal de priester komen om het huis te bezien.

37. En hij zal de plaag bezien; wanneer dan blijkt, dat de plaag op de wanden van het huis zit als groenachtige of roodachtige kuiltjes, die dieper schijnen te zitten dan de wand,

38. dan zal de priester uit het huis gaan, naar de ingang van het huis en het huis zeven dagen sluiten.

39. Op de zevende dag zal de priester terugkomen; wanneer hij het dan beziet en het blijkt, dat de plaag zich op de wanden van het huis heeft uitgebreid,

40. dan zal de priester gebieden, de stenen waarop de plaag zit, eruit te halen en ze buiten de stad op een onreine plaats te werpen.

41. Het huis zal hij van binnen rondom laten afschrappen, en men zal het leem dat men afgeschrapt heeft, buiten de stad op een onreine plaats storten.

42. En men zal andere stenen nemen en die in de plaats van de vorige aanbrengen; men zal ook ander leem nemen en het huis bepleisteren.

43. Maar indien de plaag opnieuw in het huis uitbreekt, nadat men de stenen uitgebroken en het huis afgeschrapt heeft en nadat het bepleisterd is,

44. en de priester komt en beziet het en het blijkt, dat de plaag zich in het huis heeft uitgebreid, dan is het een kwaadaardige melaatsheid in het huis: het is onrein.

45. Dan zal men het huis omverhalen, zijn stenen en zijn houtwerk en al het leem van het huis, en men zal het buiten de stad brengen op een onreine plaats.

46. En hij die in het huis komt gedurende al de dagen dat men het afgesloten heeft, zal onrein zijn tot de avond.

Leviticus 14