Leviticus 14:22-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Ook twee tortelduiven of twee jonge duiven, naar dat zijn vermogen toereikend is, en de ene zal zondoffer en de andere brandoffer zijn.

23. Hij zal ze tot zijn reiniging op de achtste dag tot de priester brengen, bij de ingang van de tent der samenkomst voor het aangezicht des Heren.

24. De priester zal het schaap voor het schuldoffer nemen en het log olie, en de priester zal ze bewegen als beweegoffer voor het aangezicht des Heren.

25. Hij zal het schaap voor het schuldoffer slachten en de priester zal van het bloed van het schuldoffer nemen en dat strijken aan de rechter oorlel van hem die gereinigd moet worden, en aan zijn rechterduim en zijn rechter grote teen.

26. En een deel van de olie zal de priester in zijn eigen linkerhand gieten,

27. en de priester zal met zijn rechtervinger van de olie die in zijn linkerhand is, zevenmaal sprenkelen voor het aangezicht des Heren.

28. En de priester zal iets van de olie die in zijn hand is, strijken aan de rechter oorlel van hem die gereinigd moet worden, en aan zijn rechterduim en zijn rechter grote teen, boven op de plaats van het bloed van het schuldoffer.

29. En wat van de olie in zijn hand is overgebleven, zal de priester doen op het hoofd van hem die gereinigd moet worden, om over hem verzoening te doen voor het aangezicht des Heren.

30. En hij zal één van de tortelduiven of van de jonge duiven, hetgeen waartoe zijn vermogen toereikend is, bereiden,

31. hetgeen waartoe zijn vermogen toereikend is: de ene als zondoffer en de andere als brandoffer, benevens het spijsoffer; en de priester zal verzoening doen over hem, die gereinigd moet worden, voor het aangezicht des Heren.

32. Dit is de wet aangaande hem die de plaag der melaatsheid heeft, wiens vermogen niet toereikend is voor zijn reiniging.

Leviticus 14