1. Hoe is het goud verdonkerd,ontluisterd het goede, fijne goud!De heilige stenen zijn weggeworpenop de hoek van elke straat.
2. De kinderen van Sion, zo kostbaar,eens opwegend tegen gelouterd goud,hoe zijn zij geacht als aarden kruiken,het werk van pottenbakkershanden!
3. Zelfs jakhalzen reiken de borst,zij zogen haar jongen;de dochter mijns volks is hardvochtig gewordenals struisvogels in de woestijn.
4. De tong van de zuigeling kleefdevan dorst aan zijn gehemelte;kinderen vroegen om brood,niemand reikte het hun.
5. Zij, die lekkernijen plachten te eten,versmachtten op de straten;die op karmozijn waren verzorgd,omarmden de ashoop.