Klaagliederen 3:26-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. goed is het, in stilheid te wachtenop het heil des Heren;

27. goed is het voor de man,dat hij een juk in zijn jeugd draagt.

28. Hij zitte eenzaam en zwijge stil,als Hij het hem heeft opgelegd.

29. Hij drukke zijn mond in het stof,misschien is er hoop.

30. Hij biede de wang aan wie hem slaat,hij worde verzadigd van smaad.

31. Want niet voor eeuwig verstootde Here.

32. Want als Hij bedroefd heeft, ontfermt Hij Zichnaar de grootheid van zijn gunstbewijzen.

33. Immers niet van harte verdrukten bedroeft Hij de mensenkinderen.

34. Dat men onder zijn voeten vertraptalle gevangenen der aarde,

35. dat men het recht van een man buigtvoor het aangezicht van de Allerhoogste,

36. dat men een mens in zijn rechtszaak verongelijkt,zou de Here dat niet zien?

37. Wie is het, die spreekt en het is er,wanneer de Here het niet gebiedt?

Klaagliederen 3