9. De Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse keerden terug en trokken heen van de Israëlieten uit Silo in het land Kanaän, om te gaan naar het land Gilead, het land hunner bezitting, dat zij zich verworven hadden volgens het bevel dat de Here door de dienst van Mozes had gegeven.
10. Toen zij gekomen waren bij de steenkringen aan de Jordaan, gelegen in het land Kanaän, bouwden de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse daar een altaar aan de Jordaan, een altaar, groot van afmetingen.
11. En de Israëlieten hoorden zeggen: Zie, de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse hebben een altaar gebouwd, gericht naar het land Kanaän, bij de steenkringen aan de Jordaan, aan de kant van de Israëlieten.
12. Toen de Israëlieten dit hoorden, kwam de gehele gemeente der Israëlieten samen te Silo, om tegen hen ten strijde te trekken.
13. De Israëlieten zonden daarop naar de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse, naar het land Gilead, de priester Pinechas, de zoon van Eleazar,
14. en met hem tien vorsten, namens elke stam van Israël één familiehoofd. Ieder hunner was het hoofd van zijn familie onder de geslachten van Israël.
15. Toen zij bij de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse in het land Gilead gekomen waren, spraken zij aldus met hen: