33. Dit nu was goed in de ogen der Israëlieten, zodat de Israëlieten God loofden en er niet meer aan dachten tegen hen ten strijde te trekken om het land te verwoesten, waarin de Rubenieten en de Gadieten woonden.
34. En de Rubenieten en de Gadieten noemden het altaar: Het is getuige tussen ons, dat de Here God is.