10. aan de Aäronieten, uit de geslachten der Kehatieten, behorende bij de Levieten, gaf men, daar het eerste lot op hen viel:
11. Kirjat-Arba, – deze Arba is de vader van Anok – dat is Hebron, op het gebergte van Juda, en zijn omliggende weidegronden;
12. maar het akkerland van die stad en haar dorpen hadden zij aan Kaleb, de zoon van Jefunne, in bezit gegeven.
13. Aan de zonen van de priester Aäron gaven zij Hebron, de vrijstad voor de doodslager, en haar weidegronden, Libna en zijn weidegronden,
14. Jattir en zijn weidegronden, Estemoa en zijn weidegronden,
15. Cholon en zijn weidegronden, Debir en zijn weidegronden,
16. Aïn en zijn weidegronden, Jutta en zijn weidegronden, en Bet-Semes en zijn weidegronden: negen steden uit deze twee stammen.
17. En uit de stam Benjamin: Gibeon en zijn weidegronden, Geba en zijn weidegronden,
18. Anatot en zijn weidegronden, en Almon en zijn weidegronden: vier steden.
19. In het geheel hadden de Aäronieten, de priesters, dertien steden en haar weidegronden.
20. Wat de geslachten der Kehatieten betreft, de Levieten, die nog overgebleven waren uit de Kehatieten, zij verkregen de hun door het lot toegewezen steden uit de stam Efraïm.
21. Men gaf hun Sichem, de vrijstad voor de doodslager, en haar weidegronden, op het gebergte van Efraïm, Gezer en zijn weidegronden,
22. Kibsaïm en zijn weidegronden, en Bet-Choron en zijn weidegronden: vier steden.
23. En uit de stam Dan: Elteke en zijn weidegronden, Gibbeton en zijn weidegronden,
24. Ajjalon en zijn weidegronden, Gat-Rimmon en zijn weidegronden: vier steden.
25. En uit de halve stam Manasse: Taänak en zijn weidegronden, en Gat-Rimmon en zijn weidegronden: twee steden.
26. In het geheel tien steden en haar weidegronden voor de geslachten van de overige Kehatieten.
27. De Gersonieten uit de geslachten van de Levieten verkregen uit de halve stam Manasse: Golan, de vrijstad voor de doodslager, in Basan, en haar weidegronden, en Beëstera en zijn weidegronden: twee steden.