14. De gehele buit uit deze steden, benevens het vee, hebben de Israëlieten buitgemaakt; alle mensen echter hebben zij geslagen met de scherpte des zwaards, totdat zij hen verdelgd hadden; zij lieten niets overblijven wat adem had.
15. Zoals de Here zijn knecht Mozes geboden had, zo had Mozes Jozua geboden en daarnaar heeft Jozua gehandeld: hij heeft niets nagelaten van al wat de Here aan Mozes geboden had.
16. Aldus heeft Jozua dit gehele land veroverd, het gebergte, het gehele Zuiderland, het gehele land van Gosen, de Laagte, de Vlakte, en het Gebergte van Israël met zijn Laagte;
17. van het Kale Gebergte af, dat oploopt in de richting van Seïr, tot aan Baäl-Gad in de vallei van de Libanon, aan de voet van het Hermongebergte. Al hun koningen nam hij gevangen, en hij sloeg hen dood.
18. Lange tijd heeft Jozua tegen al deze koningen gestreden.
19. Er was geen enkele stad, die vriendschap sloot met de Israëlieten, behalve de Chiwwieten, die te Gibeon woonden. Alles namen zij gewapenderhand in.
20. Immers, de Here had het zó beschikt, dat zij met een verstokt hart de strijd met Israël aanbonden, opdat men hen, zonder genade, met de ban slaan en hen verdelgen zou, zoals de Here Mozes geboden had.
21. Te dien tijde kwam Jozua en roeide de Enakieten uit, van het gebergte, uit Hebron, Debir en Anab, van het gehele gebergte van Juda en van het gehele gebergte van Israël. Hen en hun steden heeft Jozua met de ban geslagen.
22. Er bleven geen Enakieten over in het land der Israëlieten; alleen te Gaza, te Gat en te Asdod zijn er overgebleven.