18. Toen zeide Jozua: Wentelt grote stenen voor de ingang van de spelonk en zet er mannen bij om hen te bewaken.
19. Maar gij, blijft niet staan, jaagt uw vijanden na en slaat op hun achterhoede los; laat hun niet toe binnen hun steden te komen, want de Here, uw God, geeft hen in uw macht.
20. Nadat nu Jozua en de Israëlieten hun een zeer grote nederlaag hadden toegebracht, zodat zij geheel vernietigd waren – hoewel er enigen van hen waren ontkomen en de versterkte steden hadden bereikt –
21. keerde het gehele volk ongedeerd naar de legerplaats terug, tot Jozua te Makkeda; niemand had zijn tong tegen de Israëlieten durven roeren.
22. Daarna zeide Jozua: Opent de ingang van de spelonk en brengt die vijf koningen uit de spelonk tot mij.
23. Men deed aldus en men bracht tot hem die vijf koningen uit de spelonk: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning van Eglon.