22. De discipelen zagen elkander aan, in het onzekere, van wie Hij sprak.
23. Eén van de discipelen, dien Jezus liefhad, lag aan de boezem van Jezus;
24. hem dan gaf Simon Petrus een wenk en zeide tot hem: Zeg, wie het is, van wie Hij spreekt.
25. Deze, aanstonds zich aan de borst van Jezus werpende, zeide tot Hem: Here, wie is het?
26. Jezus dan antwoordde: Die is het, voor wie Ik het stuk brood indoop en wie Ik het geef. Hij doopte dan [het] stuk brood in en nam het en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot.