40. Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, dat zij niet met hun ogen zien, met hun hart verstaan en zich bekeren, en Ik hen geneze.
41. Dit zeide Jesaja, omdat hij zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak.
42. En toch geloofden zelfs uit de oversten velen in Hem, maar ter wille van de Farizeeën kwamen zij er niet voor uit, om niet uit de synagoge te worden gebannen;
43. want zij waren gesteld op de eer der mensen, meer dan op de eer van God.
44. Jezus riep en zeide: Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem, die Mij gezonden heeft;
45. en wie Mij aanschouwt, aanschouwt Hem, die Mij gezonden heeft.
46. Ik ben als een licht in de wereld gekomen, opdat een ieder, die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve.