Johannes 1:34-42 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is.

35. De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen.

36. En toen hij Jezus zag gaan, zeide hij: Zie, het lam Gods!

37. En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en volgden Jezus.

38. Maar Jezus keerde Zich om en zag, dat zij Hem volgden, en Hij zeide tot hen:

39. Wat zoekt gij? Zij zeiden tot Hem: Rabbi – wat, vertaald, wil zeggen: Meester –, waar houdt Gij verblijf?

40. Hij sprak tot hen: Komt en gij zult het zien. Zij kwamen dan en zagen, waar Hij verblijf hield, en zij bleven die dag bij Hem; het was omstreeks het tiende uur.

41. Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren;

42. deze vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, wat betekent: Christus.

Johannes 1