Job 31:28-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

28. dan zou ook dat een ongerechtigheid zijn geweest,voor de rechter te boeten,want ik zou God daarboven hebben verloochend.

29. Indien ik mij verheugd heb over het ongeluk van mijn hateren gejubeld, wanneer rampspoed hem trof

30. – ja, ik liet niet toe, dat mijn mond zondigdedoor hem met een vloek de dood te wensen –

31. indien mijn tentgenoten niet getuigden:wie werd met zijn vleesspijzen niet verzadigd?

32. – geen vreemdeling vernachtte buiten,mijn deuren deed ik open voor de reiziger –

33. indien ik als Adam mijn overtreding bedekt heb,door mijn schuld in mijn boezem te verbergen,

34. omdat ik voor de grote menigte vreesde,en de verachting der geslachten mij verschrikte,zodat ik zweeg en de deur niet uitging!

Job 31