26. indien ik de zon heb aangezien, wanneer zij straalde,en de maan, die in pracht voortschreed,
27. zodat mijn hart heimelijk verlokt werd,en mijn hand mijn mond heeft gekust,
28. dan zou ook dat een ongerechtigheid zijn geweest,voor de rechter te boeten,want ik zou God daarboven hebben verloochend.