5. De aarde, waaruit het brood voortkomt –onder haar wordt er gewoeld als door vuur.
6. Haar gesteente is de vindplaats van lazuursteen,die goudstofjes bevat.
7. Het pad daarheen – geen roofvogel kent het,het oog van de gier bespeurt het niet;
8. de trotse dieren betreden het niet,de leeuw schrijdt er niet over.
9. (De mens) slaat zijn hand aan het harde gesteente,hij woelt de bergen om van hun wortel af;
10. in de rotsen houwt hij gangen uit,en allerlei kostbaars ziet zijn oog;