1. En Job ging voort zijn spreuk aan te heffen en zeide:
2. Zo waar God leeft, die mij mijn recht onthoudt,en de Almachtige, die mijn ziel met bitterheid heeft vervuld –
3. zolang mijn adem nog ten volle in mij is,en de geest Gods in mijn neusgaten,
4. zullen mijn lippen waarlijk geen onrecht spreken,en zal mijn tong geen bedrog uiten.