4. Zou Hij u soms om uw godsvrucht bestraffenen met u in het gericht treden?
5. Is niet uw boosheid groot,en zijn uw ongerechtigheden niet eindeloos?
6. Immers, zonder oorzaak naamt gij pand van uw broeders,en berooiden trokt gij de klederen uit;
7. de amechtige gaaft gij geen water te drinken,de hongerige onthieldt gij brood;
8. maar de man met krachtige arm, die behoorde het land,en de aanzienlijke, die woonde er,
9. weduwen liet gij ledig heengaan,en de armen der wezen werden verbrijzeld.