17. Waarom liet Gij ons afdwalen, Here, van uw wegen, verharddet Gij ons hart, zodat wij U niet vreesden? Keer weder ter wille van uw knechten, de stammen van uw erfdeel.
18. Voor een korte tijd is uw heilig volk in het bezit daarvan geweest; onze tegenstanders hebben uw heiligdom vertrapt;
19. wij zijn geworden als degenen over wie Gij van ouds niet hebt geheerst, over wie uw naam niet is uitgeroepen.