Jesaja 59:3-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Want uw handen zijn met bloed bezoedeld en uw vingers met ongerechtigheid; uw lippen spreken leugen, uw tong prevelt onrecht.

4. Er is niemand die een gegronde aanklacht indient, en niemand die naar waarheid richt; zij vertrouwen op ijdelheid, spreken valsheid, gaan zwanger van moeite en baren onheil.

5. Zij broeden eieren van giftige slangen uit en weven spinnewebben. Wie van hun eieren eet, zal sterven; als er een ingedrukt wordt, berst er een adder uit.

6. Hun webben deugen niet tot kleding, en met hun maaksels kunnen zij zich niet bedekken; hun maaksels zijn maaksels van boosheid, en gewelddaden zijn in hun handen.

7. Hun voeten snellen naar het kwade en haasten zich om onschuldig bloed te vergieten; hun gedachten zijn onheilsgedachten, verwoesting en verderf zijn op hun wegen.

8. De weg des vredes kennen zij niet, en er is geen recht in hun sporen; zij gaan langs kronkelpaden; niemand die ze betreedt, kent vrede.

9. Daarom blijft het recht ver van ons en de gerechtigheid bereikt ons niet. Wij wachten op licht en zie, er is duisternis; op stralende helderheid en wandelen in dichte donkerte.

10. Wij tasten als blinden langs de wand, als wie geen ogen hebben, tasten wij; wij struikelen op de middag als in de schemering, wij zijn in de kracht van ons leven aan doden gelijk.

11. Wij grommen allen als beren en kirren droevig als duiven; wij wachten op recht, maar het is er niet; op verlossing, maar zij blijft verre van ons.

12. Want onze overtredingen zijn talrijk voor U en onze zonden getuigen tegen ons; van onze overtredingen zijn wij ons bewust en onze ongerechtigheden kennen wij:

13. overtreden, verloochenen van de Here, afvallen van onze God, spreken van onderdrukking en afwijking, zwanger gaan van leugentaal en die uit het binnenste voortbrengen.

14. Het recht wordt teruggedrongen en de gerechtigheid blijft verre staan, want de waarheid struikelt op het plein en oprechtheid vindt geen ingang.

Jesaja 59