Jesaja 59:2-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. maar uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort.

3. Want uw handen zijn met bloed bezoedeld en uw vingers met ongerechtigheid; uw lippen spreken leugen, uw tong prevelt onrecht.

4. Er is niemand die een gegronde aanklacht indient, en niemand die naar waarheid richt; zij vertrouwen op ijdelheid, spreken valsheid, gaan zwanger van moeite en baren onheil.

5. Zij broeden eieren van giftige slangen uit en weven spinnewebben. Wie van hun eieren eet, zal sterven; als er een ingedrukt wordt, berst er een adder uit.

6. Hun webben deugen niet tot kleding, en met hun maaksels kunnen zij zich niet bedekken; hun maaksels zijn maaksels van boosheid, en gewelddaden zijn in hun handen.

7. Hun voeten snellen naar het kwade en haasten zich om onschuldig bloed te vergieten; hun gedachten zijn onheilsgedachten, verwoesting en verderf zijn op hun wegen.

8. De weg des vredes kennen zij niet, en er is geen recht in hun sporen; zij gaan langs kronkelpaden; niemand die ze betreedt, kent vrede.

9. Daarom blijft het recht ver van ons en de gerechtigheid bereikt ons niet. Wij wachten op licht en zie, er is duisternis; op stralende helderheid en wandelen in dichte donkerte.

10. Wij tasten als blinden langs de wand, als wie geen ogen hebben, tasten wij; wij struikelen op de middag als in de schemering, wij zijn in de kracht van ons leven aan doden gelijk.

Jesaja 59