Jesaja 49:19-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. Want uw puinhopen en uw verwoeste plaatsen en uw vernield land – voorwaar, nu zult gij te eng zijn voor de bewoners, en uw verdervers zullen verre zijn.

20. Ook zullen de kinderen, van welke gij beroofd waart, te uwen aanhoren zeggen: De plaats is mij te eng, maak mij ruimte, dat ik wonen kan.

21. En gij zult bij uzelf zeggen: Wie heeft mij dezen gebaard, daar ik toch van kinderen beroofd en onvruchtbaar was, verbannen en verdreven; wie bracht dezen dan groot? Zie, ik was alleen overgebleven, waar waren dan dezen?

22. Zo zegt de Here Here: Zie, Ik zal mijn hand opheffen tot de volken en mijn banier omhoog heffen voor de natiën; in hun armen zullen zij uw zonen brengen, en uw dochters zullen op de schouder gedragen worden.

23. En koningen zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsters; met het aangezicht ter aarde zullen zij zich voor u neerbuigen, en het stof uwer voeten zullen zij lekken. Dan zult gij weten, dat Ik de Here ben, en dat zij die Mij verwachten, niet beschaamd worden.

Jesaja 49