1. Hoort dit, gij huis van Jakob, die u noemt met de naam Israël en die uit de wateren van Juda voortgekomen zijt; die zweert bij de naam des Heren en die de God van Israël belijdt – maar niet in waarheid en niet in gerechtigheid –
2. ja, zij noemen zich naar de heilige stad en steunen op de God van Israël; Here der heerscharen is zijn naam.
3. De vroegere dingen heb Ik vanouds verkondigd, zij zijn uit mijn mond uitgegaan en Ik heb ze doen horen; plotseling heb Ik ze volbracht en ze zijn gekomen.
4. Omdat Ik wist, dat gij hard zijt en uw nek een ijzeren stang is en uw voorhoofd van koper,
5. daarom heb Ik het u vanouds verkondigd; voordat het kwam, deed Ik het u horen, opdat gij niet zoudt zeggen: Mijn afgod heeft het gedaan en mijn gesneden of gegoten beeld heeft het beschikt.