26. die het woord van mijn knecht gestand doe en de aankondiging mijner boden volvoer; die tot Jeruzalem zeg: Het worde bewoond; tot de steden van Juda: Laten zij herbouwd worden, haar puinhopen richt Ik weer op;
27. die tot de diepte zeg: Verdroog, uw rivieren doe Ik opdrogen;
28. die tot Kores zeg: Mijn herder, hij zal al mijn welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem te zeggen: Het worde herbouwd en de tempel worde gegrondvest.