8. Ja, alle tafels zijn vol walgelijk braaksel, geen plek is er over.
9. „Wie wil hij kennis leren en wie wil hij een openbaring doen verstaan? Hun die van de melk gespeend, aan de borst ontwend zijn?
10. Want het is wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat.”
11. Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een vreemde tongval zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft:
12. Dit is de rust, geeft de vermoeide rust, en dit is de verademing – maar zij wilden niet horen.
13. Zo zal voor hen het woord des Heren zijn: wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat, opdat zij bij hun gaan achterwaarts struikelen en te pletter vallen, verstrikt en gevangen worden.
14. Daarom, hoort het woord des Heren, gij spotters, heersers over dit volk in Jeruzalem.
15. Omdat gij zegt: Wij hebben een verbond met de dood gesloten en met het dodenrijk een verdrag gemaakt; wanneer de voortstormende gesel doortrekt, zal hij ons niet bereiken, want wij hebben leugen tot onze schuilplaats gesteld en in bedrog ons verborgen –
16. daarom, zo zegt de Here Here: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag; hij die gelooft, haast niet.
17. En ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood; en de hagel zal de leugenschuilplaats wegvagen en het water zal de toevlucht wegspoelen.
18. Dan zal uw verbond met de dood uitgewist worden en uw verdrag met het dodenrijk zal geen stand houden; wanneer de voortstormende gesel doortrekken zal, dan zult gij daardoor vertrapt worden.
19. Zo dikwijls als hij zal doortrekken, zal hij u grijpen; want morgen aan morgen zal hij doortrekken, bij dag en bij nacht, en het verstaan van de openbaring zal louter verschrikking zijn.
20. Want het bed zal te kort zijn om zich daarop uit te strekken en de deken te smal om zich daarin te wikkelen.
21. Want de Here zal opstaan, zoals op de berg Perasim; Hij zal in beweging komen, zoals in het dal bij Gibeon, om zijn werk te doen – vreemd zal zijn werk zijn; en om zijn daad te verrichten – ongewoon zal zijn daad zijn.
22. Nu dan, spot niet, opdat uw banden niet nog vaster worden; want van een verdelging – en zij is vast besloten – heb ik gehoord van de Here, de Here der heerscharen, over het gehele land.
23. Neemt ter ore en hoort mijn stem, merkt op en hoort mijn woord!
24. Is het altijd door, dat de ploeger ploegt om te zaaien, zijn land openscheurt en egt?