Jesaja 24:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Zie, de Here ontledigt en verwoest de aarde, keert haar onderstboven en verstrooit haar inwoners.

2. Dan vergaat het de priester als het volk, de heer als de knecht, de meesteres als haar dienstmaagd, de verkoper als de koper, wie te leen ontvangt als wie te leen geeft, de schuldenaar als de schuldeiser.

3. De aarde wordt volkomen ontledigd en geheel leeggeroofd, want de Here heeft dit woord gesproken.

4. De aarde treurt, verwelkt; de wereld kwijnt weg, verwelkt; de hoogsten van het volk des lands kwijnen weg.

5. Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken.

6. Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewoners boeten; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd en blijven er weinig stervelingen over.

7. De most treurt, de wijnstok verkwijnt, alle blijden van hart zuchten.

8. De vrolijke tamboerijnen zwijgen, het rumoer der uitgelatenen heeft opgehouden, de vrolijke citer zwijgt.

9. Men drinkt geen wijn meer onder gezang; de bedwelmende drank is bitter voor wie hem drinken.

10. Verbroken ligt de woeste veste; gesloten is elk huis, zodat men er niet kan binnentreden.

11. Gejammer over de wijn in de straten! Alle vreugde is ondergegaan, de vrolijkheid der aarde is verdwenen.

12. Wat rest in de stad, is verwoesting, en de poort is tot puin verbrijzeld.

13. Want zó zal het zijn op de aarde onder de volken: als bij het afslaan van de olijven, als bij de nalezing, wanneer de wijnoogst ten einde is.

Jesaja 24