3. over de grote wateren kwam het zaad van Sichor, de oogst van de Nijl was zijn inkomen, en het was de koopwaar der volken.
4. Sta beschaamd, Sidon, want de zee, de vesting der zee, zegt: Ik heb geen weeën gehad noch gebaard, geen jonge mannen grootgebracht, geen meisjes opgevoed.
5. Als de tijding Egypte bereikt, beeft men bij die tijding over Tyrus.
6. Steekt over naar Tarsis, jammert gij bewoners van het kustland!
7. Is dit uw uitgelaten (stad), welker oorsprong is van de dagen van ouds, welker voeten haar wegdroegen om zich in verre landen te vestigen?
8. Wie heeft dit over Tyrus besloten, dat over kronen beschikte, welks handelaars vorsten, welks kooplieden geëerden der aarde waren?
9. De Here der heerscharen heeft het besloten om heel die pralende trots te ontluisteren, om alle geëerden der aarde verachtelijk te maken.
10. Overstroom uw land als de Nijl, dochter van Tarsis, er is geen dam meer.
11. Hij heeft zijn hand uitgestrekt over de zee, Hij heeft koninkrijken doen beven; de Here heeft aangaande Kanaän bevel gegeven zijn vestingen te verwoesten,
12. en Hij heeft gezegd: Gij zult niet langer uitgelaten zijn, gij onteerde maagd, dochter van Sidon. Sta op, steek over naar de Kittiërs; zelfs daar zal u geen rust beschoren zijn.
13. Zie, het land der Chaldeeën – dit volk, dat niet meer bestaat; Assur bestemde het voor de woestijndieren; zij richtten hun stormtorens op, zij slechtten zijn burchten –, men maakte het tot een bouwval.
14. Jammert, schepen van Tarsis, want uw vesting is verwoest.