10. Overstroom uw land als de Nijl, dochter van Tarsis, er is geen dam meer.
11. Hij heeft zijn hand uitgestrekt over de zee, Hij heeft koninkrijken doen beven; de Here heeft aangaande Kanaän bevel gegeven zijn vestingen te verwoesten,
12. en Hij heeft gezegd: Gij zult niet langer uitgelaten zijn, gij onteerde maagd, dochter van Sidon. Sta op, steek over naar de Kittiërs; zelfs daar zal u geen rust beschoren zijn.
13. Zie, het land der Chaldeeën – dit volk, dat niet meer bestaat; Assur bestemde het voor de woestijndieren; zij richtten hun stormtorens op, zij slechtten zijn burchten –, men maakte het tot een bouwval.