2. Een dreigend gezicht is mij geopenbaard: een verrader, die verraderlijk handelt en een verwoester, die verwoest. Trek op, Elam! Sla het beleg, Medië! Alle zuchten doe Ik ophouden.
3. Daarom zijn mijn heupen een en al siddering, weeën grijpen mij aan als de weeën ener barende; ik krimp ineen bij het horen; ik ben verschrikt bij het zien.
4. Mijn hart bonst, schrik overvalt mij; dit maakt de schemering, die mij lief is, voor mij tot een verschrikking.