Jesaja 19:2-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Dan zal Ik Egyptenaren tegen Egyptenaren ophitsen, zodat ieder van hen strijdt tegen zijn broeder en ieder tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk;

3. en Egypte zal zijn bezinning verliezen en Ik zal zijn voornemen verijdelen. Dan zal men de afgoden vragen, de bezweerders, de geesten van doden en de waarzeggende geesten.

4. En Ik zal Egypte overgeven in de macht van een hardvochtig heer, en een gestreng koning zal daarover heersen, luidt het woord van de Here, de Here der heerscharen.

5. Dan zal het water uit de zee verdrogen en de rivier zal drooglopen en opdrogen,

6. zodat de rivieren stinken, de Nijlarmen van Egypte leeglopen en droog worden, riet en biezen verwelken.

7. De vlakte langs de oevers van de Nijl, en alles wat bij de Nijl gezaaid is, verdroogt, verwaait en is niet meer.

8. De vissers zullen zuchten en treuren, allen die de angel in de Nijl uitwerpen; zij die het net over het water uitspannen, zullen verkwijnen.

9. De vlasbewerkers zullen beschaamd staan, evenals de linnenwevers;

10. en zijn steunpilaren zullen verbrijzeld worden, alle loonarbeiders zullen zielsbedroefd zijn.

11. Louter onverstandigen zijn de vorsten van Soan, de wijste raadslieden van Farao – een dwaze raad. Hoe kunt gij tot Farao zeggen: Ik ben een wijze, een zoon der koningen uit de voortijd?

12. Waar zijn zij dan, uw wijzen? Laten zij het u toch bekend maken, opdat men wete, wat de Here der heerscharen over Egypte besloten heeft.

13. Verdwaasd zijn de vorsten van Soan, bedrogen de vorsten van Nof; zij die de hoeksteen zijner stammen zijn, leiden Egypte op een doolweg.

14. De Here heeft hun een geest van bedwelming ingegoten, zodat zij Egypte op een doolweg leiden bij al wat het doet, zoals een beschonkene in zijn uitbraaksel tuimelt.

15. En Egypte zal geen werk hebben, dat door kop of staart, palmtak of riet, zou kunnen gedaan worden.

Jesaja 19